
Betrokkene is ingeschreven als accountant-administratieconsulent en verricht werkzaamheden onder Accountantskantoor. Het kantoor is met name actief in de MKB-sector.
Betrokkene heeft in 2006 werkzaamheden verricht voor B en de vennootschappen die daaraan verbonden zijn: C.V. en B.V. De jaarrekeningen zijn samengesteld, de loonadministratie van C.V. en B.V. en de aangiften inkomstenbelasting van B zijn verzorgd. C.V. houdt zich bezig met publiciteitscampagnes voor onroerend goed.
Betrokkene heeft op meerdere momenten in 2012 en 2013 geld uitgeleend aan B. Dit was in totaal 85.00 euro. Betrokkene en B hebben een overeenkomst getekend, waarin de leningen en de verschuldigde rente en diverse voorwaarden zijn vastgelegd. Als zekerheid van terugbetaling zijn pandrechten gevestigd op goederen van BV1.
Preambule in overeenkomst
In de preambule staat onder andere dat: Tussen schuldeiser en [BV1] bestaat een mondelinge overeenkomst van opdracht, partijen genoegzaam bekend. Voormelde mondelinge overeenkomst van opdracht bestaat nog steeds, krachtens welke overeenkomst schuldeiser ten behoeve van [BV1] werkzaamheden verricht onder de voor partijen genoegzaam bekende condities en voornoemde schuldenaren zijn ieder (hoofdelijk) aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen aan schuldeisers uit hoofde van de overeenkomst van opdracht. Schuldenaar heeft schuldeiser toegezegd dat laatstgenoemde steeds (zakelijk) de opdracht heeft en houdt de in de overeenkomst van opdracht bedoelde werkzaamheden uit te voeren voor schuldenaar en de met schuldenaar gelieerde vennootschappen en ondernemingen waarover schuldenaar zeggenschap heeft.
Faillissement
De rechtbank heeft op enig moment het faillissement van de C.V. uitgesproken. Hier bleef een totaalschuld van 1.431.338,40 euro over. Aan betrokkene was een bedrag van 461.366, 69 euro voor geleverde diensten en een bedrag van 345.000 euro uit hoofde van geldleningen verschuldigd. De Belastingdienst is een boekenonderzoek gestart in het kader van het faillissement. De curator heeft aangifte gedaan van vermoeden van faillissementsfraude. Daarom is door de FIOD een strafrechtelijk onderzoek gestart.
Het faillissement heeft betrekking op een aantal ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan. C.V. had een vordering op B van 57.716 euro. Betrokkene heeft de C.V. drie loonstroken op naam van B en gedateerd op 20 maart 2013 opgemaakt. Daarin worden de overuren in de periode van november 2006 tot en met maart 2013 vermeld. In de loonstroken is een netto-bedrag van 61.059,50 euro aan overwerk opgenomen.
Vorderingen
Op 1 januari 2013 had de C.V. een rekening-courant vordering van 41.598 euro op B.V. Aan het begin van 2013 heeft B.V. een bedrag van 67.800,25 gefactureerd. Dit zou gaan om werkzaamheden in de jaren 2009 tot en met 2012. Van dit bedrag is 12.000 euro per bank betaald door de C.V. De resterende vordering is verrekend met een andere vordering. C.V. was in februari 2013 nog 20.000 euro schuldig aan Accountantskantoor vanwege een tijdelijke lening. Deze schuld is op 23 april 2013 afgelost. Betrokken zou hebben gehandeld in strijd met de geldende gedrags- en beroepsregels. Daaraan liggen de volgende verwijten ten grondslag: a. Betrokkene heeft door geldleningen te verstrekken aan [BV1] de fundamentele beginselen van professioneel gedrag en van objectiviteit geschonden; b. Betrokkene heeft onvoldoende professioneel gedrag en zorgvuldigheid betracht bij het opmaken van vier salarisstroken en het verlonen van beweerd overwerk. c. Betrokkene heeft zijn cliënt geadviseerd over potentieel frauduleuze handelingen en/of vermoedelijke faillissementsfraude.
Accountant en tuchtrecht
Een accountant is onderworpen aan tuchtrechtspraak voor wat betreft enig handelen of nalaten in uitoefening van zijn beroep. Er kan geen klacht in behandeling worden genomen als tussen het moment van het handelen of nalaten en het indienen van de klacht een periode van 10 jaar is verstreken (artikel 22 Wtra). Deze bepaling is niet van toepassing als het handelen of nalaten heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2019 en artikel 22 lid 1 Wtra, geen klacht meer kan worden ingediend rekeninghoudend met de drie- en zesjaarstermijn.
Artikel 22, eerste lid, Wtra (oud) bepaalde dat de Accountantskamer een klacht niet in behandeling neemt indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Ook kan geen klacht meer in behandeling worden genomen indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wta of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.
Klachtonderdeel a
De kamer is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake was van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Vanaf huiszoeking is het bekend dat sprake was van geldleningen aan B als privépersoon en aan C.V. Niet was bekend dat BV1 medeschuldenaar van die geldleningen was geworden. Dit onderdeel is ontvankelijk. Geen enkele regels verbiedt het dat een accountant een geldlening aan client verstrekt. Hierbij moet de accountant niet uit het oog verliezen dat hij zijn professioneel dan wel zakelijk oordeel niet laat aantasten door de beïnvloeding van een derde. Accountant heeft steeds toelichting gevraagd wanneer onduidelijkheden bestonden. Tevens is een levensverzekering afgesloten en een pandrecht gevestigd. De kamer is van mening dat onvoldoende maatregelen zijn genomen om objectiviteit te waarborgen. Dit onderdeel van de klacht is gegrond.
Klachtonderdeel b
Bij afronding van het onderzoek (voor september 2015) door de Belastingdienst was een vermoeden van frauduleus handelen door B. Hierdoor zijn schuldeisers van C.V. mogelijk benadeeld. Bij afronding van het onderzoek had de Belastingdienst een redelijkerwijs vermoeden kunnen hebben dat betrokkene niet zorgvuldig heeft gehandeld. Voor 24 september 2018 had kunnen worden geklaagd over betrokkene. Dit onderdeel is niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel c
Het vermoeden van frauduleuze handelingen is ontstaan vanaf het moment dat handgeschreven notities uit maart 2013 werden gevonden bij de doorzoeking van de woning op 9 augustus 2016. Eerder dan de doorzoeking kon niet worden geklaagd over betrokkene. Het klachtonderdeel is ontvankelijk.
Er zijn verschillende meningen over de notities die zijn gevonden. Klager heeft aan dat het notities zijn van adviezen en actiepunten gericht aan B. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat de notities slechts mededelingen zijn die betrokkene aan B heeft gedaan. De kamer is van mening dat de notities wel degelijk adviezen zijn. Bij advies moet rekening worden gehouden met de geldende fundamentele beginselen. De kamer is van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat betrokkene een advies heeft uitgebracht aan B over mogelijke frauduleuze handelingen, waardoor C.V. kon worden benadeeld. Ook dit klachtonderdeel is gegrond.
Oordeel
De klacht dient gedeeltelijk gegrond te worden verklaard. De kamer kan overgaan tot het opleggen van een maatregel. Daarbij houdt de kamer rekening met de aard en ernst van het verzuim en de omstandigheden waaronder. De maatregel van een tijdelijke doorhaling van de inschrijving in de registers voor de duur van drie maanden blijkt passend en geboden.
Klik hier voor de volledige uitspraak.
Zorgplicht Advocaten
Heeft u een geschil met uw accountant over de vraag of hij/zij de benodigde vakbekwaamheid, zorgvuldigheid en deskundigheid in acht heeft genomen bij de uitvoering van zijn/haar werkzaamheden? Heeft uw accountant uw opdrachten niet naar behoren uitgevoerd? En heeft u als gevolg daarvan schade geleden? Neem dan contact op met een van de gespecialiseerde advocaten van Zorgplicht Advocaten.

Wij staan voor u klaar
- Tegen (financiële) dienstverleners
- 20+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant