De notaris is onderworpen aan tuchtrecht omtrent zijn handelen of nalaten die strijdig kan zijn. De kamer dient te onderzoeken of de handelswijze een verwijtbare gedraging oplevert. De notaris heeft erkend dat de afhandeling niet vlekkeloos is verlopen. De notaris kan geen verwijt worden gemaakt over de verwarring dat de notaris in het bezit zou zijn van de administratie van moeder. Dit kan geen tuchtrechtelijk verwijt zijn. Ook het feit dat in eerste instantie een verkeerd adres stond vermeld, is een vergissing en kan niet worden aangemerkt als tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Daarnaast zou de notaris vorderingen onjuist hebben berekend en hebben opgenomen in de aangifte. Deze vordering is later gecorrigeerd. De kamer vindt dat hier wel sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De notaris heeft op de zitting verklaard dat zij in het bezit was van het testament van vader en de opgelegde aanslag erfbelasting. Door deze stukken had de notaris te mogelijkheid om de nominale waarde te berekenen en te verwerken. De notaris heeft ten onrechte voor een gemakkelijke weg gekozen. Het is aan klager te danken dat de berekeningen alsnog juist zijn aangepast. De notaris had op basis van de documenten kunnen zien dat het legaat vrij van recht was. De kamer is van mening dat hier sprake is van een menselijke fout en geen sprake is van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid. Wel had de notaris helderder moeten communiceren, zeker met betrekking tot de kosten voor het maken van bezwaar en de wijziging. De kamer acht de klacht gegrond en kan een maatregel opleggen. De kamer kijkt naar de feiten en omstandigheden en besluit een maatregel van waarschuwing op te leggen.

De accountant is onderworpen aan tuchtrechtspraak. Er moet worden getoetst aan de toen geldende gedrags- en beroepsregels van accountants. Betrokkene was verplicht tot geheimhouding. Enkele uitzonderingen zijn denkbaar en terug te vinden in artikel 23 Wwft. Het gaat onder andere over het verstrekken van informatie aan toezichthoudende autoriteiten of opsporingsinstanties en het verstrekken van informatie binnen eenzelfde rechtspersoon of netwerk. Klager stellen dat betrokkene een opdracht heeft aanvaard die ten onrechte niet door het bestuur is verstrekt, maar door twee van de drie aandeelhouders die onderling een conflict hadden. Betrokkene had de opdracht niet mogen voortzetten en de opdracht moeten teruggeven. Het verwijt van klagers dat sprake zou zijn van een onbevoegd verleende opdracht mist feitelijke grondslag. De opdracht was namelijk door haar bestuurders verstrekt die rechtsgeldig werden vertegenwoordigd door C dan wel D. Een accountants steunt het management bij het opstellen en presenteren van historische financiële informatie van de entiteit op basis van informatie die door het management wordt verschaft. Dit staat onder andere in Standaard 4410 en Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NV COS). Daarnaast dient de accountant zich gedurende de opdracht zich er bewust van te zijn dat hij nader onderzoek moet instellen indien informatie niet compleet, niet nauwkeurig of anderszins onbevredigend is. Hij is gehouden de samenstellingsopdracht terug te geven als het management informatie niet verstrekt, weigert of niet toestaat om aanpassingen aan te brengen. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond. Klagers hebben zich op het standpunt gesteld dat betrokkene geen of onvoldoende oog heeft gehad voor tegenstrijdige belangen. Dit klachtonderdeel faalt. Bij onderdeel c en d van de klacht hebben klagers geen duidelijke weergave van de feiten aan de klacht ten grondslag gelegd. In onderdeel f wordt geklaagd over het feit dat betrokkene klagers herhaaldelijk heeft verzocht de tuchtklacht in te trekken. Hierdoor zou betrokkene zich niet toetsbaar hebben opgesteld. Klagers hebben de stellingen onvoldoende toe toegelicht evenals een verwijzing naar stukken. Betrokkene heeft wel een gemotiveerd verweer gevoerd. De kamer vindt dat niet kan worden afgeleid dat betrokkene zich niet toetsbaar zou hebben opgesteld. Dit onderdeel is ongegrond. De kamer heeft alle onderdelen ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel a gegrond Het CBb heeft een eindbeslissing gegeven ten aanzien van het voortzetten van de werkzaamheden in het kader van de samenstellingsopdracht voor Bv1. Betrokken zou in dit geval onvoldoende en met onvoldoende voortvarendheid onderzoek te hebben gedaan voordat de opdracht werd teruggegeven. Voor klagers 2 tot en met 5 geldt het beginsel van ne bis in idem. Klager 1 heeft een onvoldoende belang voor een oordeel. Er is geen eindbeslissing gegeven ten aanzien van de samenstellingsopdracht voor Bv3. Dit onderdeel moet dan ook in zijn volle omvang worden beoordeeld. Het verrichten van samenstellingswerkzaamheden van de jaarrekening staat los van het al dan niet bestaan van een verplichting om de jaarrekening te laten controleren. Het feit dat een wijziging van bedrijfsactiviteiten heeft plaatsgevonden, hoeft niet op zichzelf een reden te zijn voor een accountant om zijn werkzaamheden in het kader van een samenstellingsopdracht niet langer voort te zetten. Betrokkene had zijn werkzaamheden voor Bv3 al eerder behoren te beëindigen, door de verwevenheid van het bestuurderschap van Bv1 en Bv3. Dit heeft betrokkene niet gedaan. Dit is een schendig van het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid dan wel vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Klachtonderdeel f hangt hiermee samen. Ook hier geldt dat klager 1 onvoldoende belang heeft, waardoor het onderdeel niet-ontvankelijk wordt verklaard. Klachtonderdeel b en c (ongegrond) Hetgeen waarover in de klachtonderdelen wordt geklaagd is onvoldoende voor een tuchtrechtelijk verwijt. Ook vindt de kamer dat onvoldoende duidelijk is gemaakt dat betrokkene onvoldoende gedaan zou hebben om inzicht te verwerven in activiteiten van Bv1. Klachtonderdeel d (ongegrond) Dat B feitelijk leidinggevende zou zijn van Bv1 en Bv3 is onvoldoende onderbouwd. Betrokkene was niet gehouden te communiceren over de positie van B. Met betrekking tot het klachttermijn is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij tijdens deze periode zijn taken heeft verzaakt en dat onvoldoende is gecommuniceerd. Klachtonderdeel e (ingetrokken/ongegrond) De klacht die ziet op het handelen van betrokkene in het kader van Bv1 is ingetrokken. Niet is gebleken dat betrokkene een rol had bij de verkoop van aandelen van Bv3. Hiervoor is meer bewijs nodig dan slechts het feit dat betrokkene een administratieve ondersteunende rol had. Klachtonderdeel g (gegrond) Aan betrokkene is gevraagd een rapportage op te stellen over de financiële positie van Bv3 en deze te bespreken in een vergadering. Hierdoor heeft betrokkene zich doen laten associëren met Bv3. Betrokkene had een dergelijke associatie zoveel mogelijk moeten vermijden, nu betrokkene een vermoeden had van Ponzifraude. Betrokkene heeft in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van integriteit. Klachtonderdeel h (ongegrond) Van bewust onjuiste of misleidende standpunten kan naar het oordeel van de Accountantskamer geen sprake zijn indien sprake is van een interpretatie van feiten of het trekken van (juridische) conclusies, tenzij sprake is van interpretaties en conclusies die evident onverdedigbaar zijn. Niet is gebleken dat de tuchtrechter in de vorige klachtprocedure is misleid. Maatregel Eerder is de maatregel van berisping al opgelegd. Eigenlijk zou de kamer voor alles samen de maatregel van tijdelijke doorhaling van de duur van 1 maand willen opleggen. Echter, dit gaat niet door de eerdere maatregel van berisping. Hierdoor wordt normaals een maatregel van berisping opgelegd.

De accountant is tijdens de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak. De kamer neemt en klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van tien jaar is verstreken. Dit is echter anders ingeval het handelen of nalaten heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2019, nu daar het drie- en zesjaarstermijn geldt. De termijn van zes jaar staat in dit geval niet in de weg aan de beoordeling van de klacht. De klachtonderdelen a, c en e zijn niet-ontvankelijk, nu niet binnen drie jaar na het bekend worden van de vordering die tegen hem was ingesteld heeft geklaagd en kennis had kunnen nemen van het verstekvonnis. Ook met in inhoud en nota’s was klager in 2014 al bekend. Daarom is onderdeel b niet-ontvankelijk. De verklaringen bij de hoorzitting zijn op 12 augustus 2014 afgelegd, waardoor klachtonderdeel d ook niet-ontvankelijk is, eveneens als onderdeel g nu het verslag in 2014 al is gelegd. Onderdeel h is niet-ontvankelijk, nu niet binnen 3 jaar is geklaagd. Klachtonderdeel i ziet op de beslaglegging, maar ook deze klacht is niet binnen drie jaar ingediend. Klachtonderdeel f wordt wel ontvankelijk verklaard. Het gaat namelijk om de beslaglegging op de pensioenuitkering. Het beslag was reeds eerder gelegd, maar heeft geduurd tot december 2017, nu maandelijks geld werd ingehouden. Hierover is wel tijdig geklaagd. Klachtonderdeel m hangt hiermee samen en is ook ontvankelijk. Onderdelen j, k, l en n zijn ontvankelijk, nu binnen drie jaar nadien het handelen is geklaagd. Betrokkene heeft meerdere keren aangifte gedaan van stalking door klager. Aangifte heeft plaatsgevonden ter bescherming de gezinsleden van betrokkene en de medewerkers op kantoor. Dat niet tot een veroordeling is gekomen betekent niet dat sprake is van een valse aangifte en daarom is onderdeel j ongegrond. Klachtonderdeel k is ongegrond omdat stukken niet zijn overlegd ter ondersteuning van klagers standpunt en niet duidelijk is gemaakt waarom verklaringen van betrokkene onjuist zouden zijn. Klachtonderdeel I is ongegrond, nu niet duidelijk uit het klaagschrift is gebleken dat betrokkene nare berichten heeft verspreid. Dit is niet strijdig met gedrags- of beroepsregels. De beslaglegging (zoals omschreven in onderdeel f) zijn mogelijk gemaakt door het verstekvonnis van de rechtbank. Bij vonnis is de schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis afgewezen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een accountant zich met het oog op de fundamentele beginselen anders had moeten gedragen, kan onder meer sprake zijn indien de accountant bewust een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen of indien de accountant in sterke mate verweten kan worden dat hij een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen. De kamer is van oordeel dat klager een voorstel heeft gedaan aan betrokkene omtrent een schuld van A. De brief kan niet zo worden gelezen dat klager zich borg heeft willen stellen. Eveneens valt af te leiden dat klager psychische klachten had. Betrokkene had zich moeten afvragen of hij zich anders moest opstellen ten opzichte van andere debiteuren van zijn kantoor. Hij had niet zonder meer er vanuit mogen gaan dat sprake was van een borgstelling. Betrokkene heeft bij het uitoefenen van zijn civielrechtelijke bevoegdheden in de hoedanigheid als schuldeiser in strijd heeft gehandeld met de fundamentele beginselen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Daarmee is het accountantsberoep in diskrediet gebracht. Klachtonderdeel f is gegrond. Klachtonderdeel m is ongegrond, nu niet aannemelijk is te achten dat de door klager gestelde afsluiting van nutsvoorzieningen in klagers woning een rechtstreeks gevolg is van het door betrokkene gelegde beslag op klagers pensioenuitkering. Ook klachtonderdeel n is ongegrond verklaard. Niet is vastgesteld dat het verlies van klagers woning en klagers gezondheidsschade rechtstreeks gevolg zijn van het handelen van betrokkene. De klacht moet voor een deel gegrond worden verklaard. De kamer legt een waarschuwing op.

De kamer heeft naar de gronden en het verweer van de klacht gekeken. Daarbij komt zij tot het volgende. De accountant is onderworpen aan tuchtrechtspraak tijdens de uitoefening van zijn beroep. Betrokkene voert aan dat klaagster de klacht niet tijdig heeft ingediend en daarom de klacht niet in behandeling kan worden genomen. Artikel 51 en 22 lid 1 Wtra zoals deze luidde tot 1 januari 2019 geeft aan dat de kamer een klacht niet in behandeling neemt indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Tevens kan geen klacht meer in behandeling worden genomen als op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klaagster heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten niet juist was. Voor een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten is niet vereist dat een klager volledig op de hoogte is van de exacte regelgeving voor accountants waarmee het handelen of nalaten (mogelijk) in strijd is. Wegens overschrijding van het drie-jaarstermijn zijn een deel van de klachtonderdelen niet-ontvankelijk. Het gedrag van Y2 dat hij geen controle heeft uitgevoerd of de bestuurder het dividendbesluit heeft goedgekeurd, is wel ontvankelijk. De opdracht die Y2 kreeg was een samenstellingsopdracht. Hierop is de standaard 4410 van toepassing. Een accountant moet zich altijd professioneel, vakbekwaam en zorgvuldig opstellen bij het uitvoeren van de werkzaamheden. Wanneer hij constateert of behoort te constateren dat gegevens onjuist, onvolledig of op een andere manier onbevredigend zijn, mogen deze gegeven niet zonder meer worden verwerkt. Het bestuur van de vennootschap is verplicht om bij elke vorm van uitkering van vermogen aan aandeelhouders te controleren of deze verantwoord is. Hierbij moet rekening worden gehouden met de belangen van de vennootschap en van schuldeisers. Dit wordt beoordeeld aan de hand van een balanstest en een uitkeringstoets. Indien het bestuur van mening is dat de testen een negatieve uitkomst hebben, kunnen zij de goedkeuring van het uitkeringsbesluit onthouden. Y2 heeft aangevoerd dat hij voor het bestuur van BV1 een balanstoets en uitkeringstoets heeft uitgevoerd. Aan de hand van de toetsen heeft hij vastgesteld dat de uitkering geen beletsel vormden. Hierbij is vastgesteld dat de uitkering mogelijk en verantwoord was, gezien de hoogte van de reserves en bepalingen. De vennootschap zou aan haar betalingsverplichtingen na de uitkering kunnen blijven voldoen. De kamer is van mening dat het op de weg van Y2 had gelegen om navraag te dien bij het bestuur van BV1 of aan formele vereisten voor het doen van een dividenduitkering aan B was voldaan. Y2 heeft dit nagelaten. Hierdoor is in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Dit klachtonderdeel is hierom gegrond. De Accountantskamer acht de maatregel tegen Y2 van waarschuwing passend en geboden. Betrokkene heeft bij zijn samenstelwerkzaamheden uitgevoerd wat in de koopovereenkomst was afgesproken, maar heeft verzuimd vast te stellen of aan de formele vereisten voor het uitkeren van dividend was voldaan.

In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht die aanleiding geven deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

De voorzitter van het hof heeft klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en daarom op die grond afgewezen. Het verzetschrift is mondeling door het hof behandeld op een openbare zitting. Geen van de partijen is verschenen. Het hof heeft gekeken naar de stukken die op ze zaak betrekking hebben. Het hof heeft het volgende overwogen. Artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet bepaalt dat tegen een beslissing van de raad waarbij het verzet tegen een beslissing van de voorzitter van de raad ongegrond of niet-ontvankelijk wordt verklaard, geen rechtsmiddel openstaat. Aan klager komt dus niet de mogelijkheid toe om hoger beroep in te stellen, nu het gaat om een beslissing van de raad. De voorzitter van het hof is terecht tot het oordeel gekomen dat klager niet-ontvankelijk is voor het ingestelde beroep. Het verzet van klager dient ongegrond verklaard te worden.

De raad stelt vast dat de verweerder erkent zijn verplichtingen niet te zijn nagekomen door niet tijdig de jaarstukken te verstrekken. De verweerder heeft hierdoor de toezichthoudende taak van de deken belemmerd. Door deze manier van handelen heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Daarnaast zijn ook nog gedragsregels geschonden nu verweerder steeds beloofde te inlichtingen te verstrekken en dat vervolgens meermaals niet deed. De problemen die verweerder overkwam met zijn administratiekantoor zijn vervelend, maar geen excuus om niet aan verplichtingen te voldoen. Het bezwaar is gegrond. De raad rekent het verweerder zwaar aan dat hij de deken in zijn toezichthoudende taak heeft belemmerd. De deken is hem ruimschoots tegemoet gekomen door steeds de termijn te verlengen om alsnog de stukken te overleggen. Wel wordt rekening gehouden met het feit dat verweerder nooit eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. De raad legt een schorsing op voor de duur van 13 weken, waaronder 11 voorwaardelijk. Daarnaast dient verweerder 750 euro aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen in verband met kosten en ook 500 euro te betalen aan de Staat.

De voorzitter overweegt als volgt. Een klacht wordt niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht pas wordt ingediend als een periode van 3 jaar zijn verstreken, gerekend vanaf de dag nadat de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen dan wel nalaten waarop de klacht betrekking heeft. Lid 2 bevat een uitzondering ingeval de gevolgen van het handelen of nalaten pas later bekend zijn geworden. In dat geval geldt een termijn van een jaar voor het indienen van een klacht nadat de gevolgen als bekend geworden zijn aan te merken. Alleen onder zeer bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van de termijn verschoonbaar zijn. De gewraakte overboeking naar de Rabobank heeft plaatsgevonden op 7 juli 2015. Verweerders hebben onweersproken aangevoerd dat klagers in juli 2015 hiervan op de hoogte waren. Hierdoor is genoemde termijn overschreden. Dat klagers een rechtstreeks en preferent vorderingsrecht op NN zouden hebben is niet vastgesteld en wordt betwist. De voorzitter acht klagers niet-ontvankelijk voor het eerste onderdeel van de klacht. Verweerders zouden hebben geweigerd om verantwoording af te leggen. Echter, dit hebben de verweerders betwist. Zo zou uit de klachtbrief blijken dat klagers volledig op de hoogte zijn van het verloop van de betalingen op en van de derdengeldenrekening. Klagers behoefde niet meer informatie te hebben om de financiële afwikkeling te kunnen volgen. Verweerders stellen ook dat informatie die aan de wettelijke geheimhoudingsplicht onderhevig is, niet met derden kan worden gedeeld. Klager heeft het klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd, waardoor de klacht kennelijk ongegrond wordt geacht. Ten slotte nog het niet verstrekken van gegevens over hun beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Verweerders geven aan dat zij er rekening mee hebben gehouden dan het klager niet te doen is om vast te stellen wie de verzekeraar is, maar om directie en medewerkers te bestoken met bombardementen van brieven en hen voortduring lastig te kunnen vallen. Dit is in het verleden namelijk reeds gebeurd. Verweerders stellen dat klagers geen belang hebben bij dit onderdeel. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat een klacht over een advocaat, als daarover een beslissing is gegeven, niet ten tweede male aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Voor wat betreft het klachtonderdeel zich richt tegen verweerder sub 1 zijn klagers niet-ontvankelijk. Voor de overige verweerders heeft de voorzitter het volgende overwogen. Een advocaat dient in beginsel gegevens te verstrekken om het een benadeelde mogelijk te maken om in contact te komen met de verzekeraar om de claim af te handelen. Het is niet verplicht op in alle omstandigheden en in alle gevallen benadeelde in staat te stellen om rechtstreeks contact op te nemen met de verzekeraar. Er bestaat een gegronde vrees voor een vloed aan brieven, die niet zullen bijdragen aan een oplossing van het geschil. Door het versturen van de brief van de Deken zijn de belangen van klagers voldoende gewaarborgd. Dit onderdeel is kennelijk ongegrond. De klacht in zijn geheel is deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk.

De raad heeft vermeld dat de klacht omtrent het niet melden van belangenverstrengeling ongegrond geacht moet worden. De raad acht het aannemelijk dat klagers onaangenaam werden getroffen dor het nieuws van verweerster. Haar kantoor was al jarenlang de vaste advocaat van klagers. De raad is dan ook van mening dat verweerster te laat aan klagers heeft gemeld dat zij hen in de accountantskamer-procedure niet bij zou kunnen staan. Door dit pas een maand voor de zitting te melden, heeft verweerster niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Verweerster heeft de beslissing van de raad in hoger beroep bestreden. De klacht van klager zou door de raad te ruim zijn uitgelegd. De raad zou ook hebben miskent dat klagers voor de procedures bij de accountantskamer een andere advocaat hadden ingeschakeld. Ten aanzien van deze procedures waren verweerster en haar kantoor dan ook niet de vaste advocaat. Verweerster zou nooit de verwachting hebben gewekt dat zij bijstand zouden verlenen in de procedures bij de accountantskamer. Het feit dat verweerster pas in juli 2017 een melding maakte dat er mogelijk sprake zou zijn van toekomstig tegenstrijdig belang komt voort uit de vraag van klager om zijn pleitnota te screenen. Klagers hebben zich op het standpunt gesteld dat het verweer van verweerster moet worden verworpen. Klager heeft toegelicht dat hij ervan is uitgegaan dat de bijstand door verweerster en haar kantoor zou worden opgepakt toen hij eenmaal de accountantskamer-procedure ter sprake had gebracht. De grief dat de raad de klacht te ruim heeft uitgelegd faalt. De raad heeft namelijk de bevoegdheid om de klacht ambtshalve aan te vullen. Daarnaast is niet te spreken van een verruiming maar van een andere concretisering. Ondanks dat een schriftelijke opdrachtbevestiging ontbreekt is het gezien de langdurige relatie niet vreemd dat klager ervan uit was gegaan dat verweerster klager zou bijstaan in de procedures bij de accountantskamer. Klagers hebben in 2016 zich gewend tot een andere advocaat buiten het kantoor van verweerster. Nadat klager het ongenoegen over deze advocaat had uitgesproken, mocht er niet vanuit worden gegaan dat verweerster of haar kantoorgenoten voortaan in de procedures voor bijstand zouden zorgen. Klagers waren daar kennelijk ook niet van uitgegaan nu klager om hulp heeft gevraagd bij het opstellen van de pleitnota en om aanwezig te zijn bij de zitting. Het valt dan ook niet in te zien dat verweerster al eerder klagers op de hoogte moest stellen dat het kantoor geen bijstand zou verlenen in accountantskamer-procedures tegen het accountantskantoor, omdat sprake zou zijn van tegenstrijdig belangen. Het is ongelukkig dat een kantoorgenoot een andere kantoorgenoot heeft genoemd voor civiele aansprakelijkheidsprocedures, omdat hier ook het tegenstrijdig belang zou kunnen spelen. Dit is niet de verweerster te verwijten. De overige grieven slagen en de beslissing van de raad wordt vernietigd. De klacht wordt alsnog ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis voor recht verklaard dat de cessie nietig is gezien de bepalingen in artikel 3:43 Burgerlijk Wetboek. Het verzoek door AA in te verrekenen is afgewezen. Tegen dit vonnis is O B.V. in hoger beroep gekomen. AA incidenteel appel tegen het vonnis ingesteld. AA doet daarbij een beroep op verrekening van dwangsommen en de proceskostenveroordeling. De dwangsommen en de kosten zijn niet door Previa betaald. O B.V. heeft de vordering van AA op Previa betwist omdat sprake zou zijn van gebrek aan wetenschap. Het gerechtshof Amsterdam heeft het vonnis van de rechtbank omtrent de nietigverklaring van de cessie vernietigd. Hierdoor is het incidentele beroep van AA voor een deel gegrond. AA is in cassatieberoep gegaan, waar O B.V. niet is verschenen. De Hoge Raad heeft het beroep van AA ongegrond verklaard met betrekking tot het beroep op nietigheid van de cessie en het beroep op verrekening van de vordering. De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof dat wederkerig schuldenaarschap ontbrak en afwijzing van de verzochte verrekening, vernietigd. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het gerechtshof Den Haag. Verweerder heeft op die zitting onder andere gezegd dat: “[AA] probeert een vordering te incasseren waarvan zij weet en al bij het instellen van de vordering wist dat deze ongegrond was. Zij heeft niet gezegd dat Previa al aan de veroordeling had voldaan door een verklaring af te leggen (waarmee [AA] in de procedure nota bene haar gelijk heeft willen aantonen). [AA] heeft bewust een belangrijk feit verzwegen. Zij heeft misbruik gemaakt van de onbekendheid met dit feit bij alle betrokkenen. Het rechtssysteem wordt hierdoor misbruikt en het is een schande voor de advocatuur dat de advocaat hieraan wil meewerken.” Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld volgens klager. De raad benadrukt dat in het belang van rechtzoekende en van de advocatuur moet worden gestreefd naar welwillendheid en vertrouwen. Hierbij moeten partijen zich onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren. Hier vallen ook uitlatingen onder die naar algemeen spraakgebruik onnodig grievend of kwetsend zijn. De raad is van oordeel heeft verweerder tijdens de zitting misbruik gemaakt van de onbekendheid van het feit bij alle betrokkenen. Hierdoor wordt het rechtssysteem misbruikt. Er zijn omstandigheden denkbaar waarin stevige bewoordingen gerechtvaardigd zouden kunnen zijn. Niet is gebleken dat van dergelijke omstandigheden in dit geval sprake is. De klacht is gegrond. De gewraakte uitlatingen van verweerder zijn onnodig grievend en een advocaat onwaardig. Verweerder heeft zich daarmee niet welwillend ten opzichte van klager gedragen. De raad acht een waarschuwing een passende maatregel. Daarnaast moet 750 euro aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald en 500 euro aan de Staat.

Een accountant is in de uitoefening van zijn beroep gebonden aan tuchtrechtspraak. Het handelen dan wel nalaten moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants. Klaagster is een vereniging waarvoor de bepalingen uit het Burgerlijk wetboek omtrent het opstellen van een bestuursverslag en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving niet direct of indirect toepasbaar zijn. Klaagster heeft ervoor gekozen met deze toepassing de Jaarverslaggeving vast te stellen. Verwezen wordt naar RJ630. Betrokkene heeft juist opgemerkt dat dit RJ640 moest zijn. Klaagster is een kleine organisatie, zonder winstoogmerk waardoor de richtlijnen van RJk C1 van toepassing zijn. Daarin is vermelde dat de uitgaven die worden gedekt uit bestemmingsreserves en bestemmingsfondsen in de baten en lasten moet worden verantwoord. De onttrekking aan de fondsen is niet verantwoord en daarom is geen aansluiting tussen de jaarrekeningen. De kamer is van mening dat dit geen tuchtrechtelijke consequenties moet hebben. Het klachtonderdeel is ongegrond. Betrokkene heeft geen enkele bemoeienis gehad met het samenstellen van de jaarrekeningen over 2012 tot 2017. Hij is niet eerder dan in 2018 bij de door klaagster verstrekte opdrachten aan het kantoor betrokken geweest. Het gaat dus niet om de vereiste persoonlijke verwijtbaarheid. Het klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Het hof toets de verweten gedraging aan artikel 46 van de Advocatenwet. Handelen de verweerders in dit geval zoals een behoorlijk advocaat betaamt? Het hof wijst naar artikel 6:24 van de Verordening op de advocatuur. Het gaat erom dat het publiek tot op een zekere hoogte een bepaalde waarborging toekomt met betrekking tot voldoende verhaal in geval van schade voor een beroepsfout. De advocaat moet adequaat worden verzekerd en de verzekeraar moet voldoen aan de eisen van solvabiliteit. Aan de waarborgfunctie kan worden voldaan door de gegevens van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te verstrekken. Maar hieraan wordt ook voldaan indien de deken als toezichthouder bevestigd dat het risico is gedekt en de claim is gemeld bij de verzekeraar. Na een nieuwe claim kan een dergelijk bericht door de deken worden herhaald. De deken vormt geen oordeel over de inhoud van de zaak, maar kijkt slecht naar de voortvloeiende verplichtingen uit de Verordening op de advocatuur. De advocaat moet helder communiceren nadat een claim is ingediend. Verweerders hebben laten weten de klacht van de hand te wijzen. De verweerders hoeven in dat kader niet de naam van de verzekeraar bekend te maken. Het betekent namelijk niet dat klagers aanspraak kunnen maken op de verzekeraar van de advocaat. Klagers kunnen echter wel de verweerders in rechte aanspreken. Slechts wanneer de claim van klagers wordt gehonoreerd ontstaat een betalingsverplichting. Of de verzekeraar deze betaling vergoed, is een kwestie tussen de verzekeraar en verzekerde. Verweerders moeten klagers wel de naam van de verzekeraar mededelen indien zij hun standpunt met betrekking tot de claim niet kunnen of willen meedelen, stellende dat zij daarvoor afhankelijk zijn van het standpunt van de verzekeraar of als zij zouden hebben aangegeven de zaak uit handen te hebben gegeven aan hun beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Dan kunnen klagers wel contact leggen met de verzekeraar om de klacht af te handelen. Echter, dat is in deze zaak niet aan de orde. De beslissing van het hof wordt bekrachtigd.

Klager baseert zijn klacht op twee klachtonderdelen. Ten eerste heeft de notaris bij het passeren van de akte nagelaten partijen te wijzen op de onduidelijkheid van artikel 24 van de overeenkomst. Hierdoor heeft hij volgens klager zijn zorgplicht geschonden. Ten tweede was de notaris volgens klager niet bereid om de bepaling in de akte als een persoonlijk recht te zien en schriftelijk vast te leggen dat hiervan sprake was. Op grond van artikel 99 lid 21 Wna wordt een klacht die na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard. De betreffende akte is de notaris op 19 juni 2006 gepasseerd. Op die datum is dus de vervaltermijn gaan lopen. Het klaagschrift is ingekomen op 30 december 2018. De termijn van drie jaar is dus verstreken, het eerste klachtonderdeel wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel oordeelt de kamer als volgt. Gezien de inhoud van de akte en de overeenkomst die daaraan ten grondslag ligt kon de notaris volgens de kamer niet veel meer doen. De notaris heeft de heer A. gevraagd of hij het beding als een persoonlijk recht wilde zien. Volgens de kamer heeft de notaris dan ook niet onzorgvuldig gehandeld. Ook dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

De kamer is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake was van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Vanaf huiszoeking is het bekend dat sprake was van geldleningen aan B als privépersoon en aan C.V. Niet was bekend dat BV1 medeschuldenaar van die geldleningen was geworden. Dit onderdeel is ontvankelijk. Geen enkele regels verbiedt het dat een accountant een geldlening aan client verstrekt. Hierbij moet de accountant niet uit het oog verliezen dat hij zijn professioneel dan wel zakelijk oordeel niet laat aantasten door de beïnvloeding van een derde. Accountant heeft steeds toelichting gevraagd wanneer onduidelijkheden bestonden. Tevens is een levensverzekering afgesloten en een pandrecht gevestigd. De kamer is van mening dat onvoldoende maatregelen zijn genomen om objectiviteit te waarborgen. Dit onderdeel van de klacht is gegrond. Het vermoeden van frauduleuze handelingen is ontstaan vanaf het moment dat handgeschreven notities uit maart 2013 werden gevonden bij de doorzoeking van de woning op 9 augustus 2016. Eerder dan de doorzoeking kon niet worden geklaagd over betrokkene. Het klachtonderdeel is ontvankelijk. Er zijn verschillende meningen over de notities die zijn gevonden. Klager heeft aan dat het notities zijn van adviezen en actiepunten gericht aan B. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat de notities slechts mededelingen zijn die betrokkene aan B heeft gedaan. De kamer is van mening dat de notities wel degelijk adviezen zijn. Bij advies moet rekening worden gehouden met de geldende fundamentele beginselen. De kamer is van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat betrokkene een advies heeft uitgebracht aan B over mogelijke frauduleuze handelingen, waardoor C.V. kon worden benadeeld. Ook dit klachtonderdeel is gegrond. De klacht dient gedeeltelijk gegrond te worden verklaard. De kamer kan overgaan tot het opleggen van een maatregel. Daarbij houdt de kamer rekening met de aard en ernst van het verzuim en de omstandigheden waaronder. De maatregel van een tijdelijke doorhaling van de inschrijving in de registers voor de duur van drie maanden blijkt passend en geboden.

De kamer vindt dan ook dat betrokkene hiervoor verantwoordelijk moet worden gehouden. Dit ook gezien het feit dat betrokkene de enig accountant is op het kantoor van B en E onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam was. Dat betrokkene niet feitelijk betrokken is bij de advisering, maakt dit niet anders. Wanneer anders zou worden geoordeeld zou dit leiden tot problemen. Niemand zou dan meer tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn als sprake is van een ver doorgevoerd delegatiepatroon. De kamer maakt wel de opmerking dat E bij de advisering dan wel begeleiding tekort is geschoten. Er had namelijk nadrukkelijk gewezen moeten worden op de gevolgen van opzegging. Betrokkene kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de diensten van medewerkers A en F, nu zij een eigen interne tuchtklachtrecht kennen. Betrokkene is tekortgeschoten in het waarborgen van een advies over de gedelegeerde werkzaamheden, namelijk de bedrijfsverplaatsing. Betrokkene is ook tekort geschoten in het bijzonder toezicht op E. Daarom is in strijd gehandeld met het beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Onderdeel A van de klacht is gegrond. In het algemeen mag van een accountant worden verwacht dat hij correspondentie die tot hem is gericht ook daadwerkelijk tijdig wordt beantwoord. Niet elke situatie waarin niet voortvarend wordt geantwoord kan worden gezien als onzorgvuldig handelen. Dit is namelijk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het is niet aan een derde om te bepalen binnen welk termijn een accountant gehouden is om te reageren. In dit geval oordeelt de kamer dat geen sprake is van een handelen dat in strijd is met enig fundamenteel beginsel. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond. De klacht moet gedeeltelijk gegrond worden verklaard. De kamer heeft de optie om een maatregel op te leggen. Bij het vaststellen van een passende maatregel moet rekening worden gehouden met de aard en de ernst van het verzuim en de omstandigheden waaronder. In dit geval is de kamer van mening dat een waarschuwing op zijn plaats is.

De klacht is voor een deel gegrond. Hierdoor heeft de kamer de optie om een maatregel op te leggen. Hierbij wordt gekeken naar de aard en ernst van het verzuim en de omstandigheden waaronder. De kamer vindt een maatregel van berisping passend en geboden. Het wordt betrokkene zwaar aangerekend dat hij voor eigen gewin meewerkte aan een omzeiling van salarisvoorschriften. Daarom is in strijd gehandeld met het beginsel van integriteit. Anderzijds is in het voordeel van betrokkene ook meegewogen dat hij nog nooit eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

Op grond van artikel 22 lid 1 Wtra oud wordt een klacht niet in behandeling genomen als tussen het handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van 6 jaar is verstreken. Ook kan de klacht niet meer in behandeling worden genomen indien klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen in strijd is met wat van de accountant in zijn beroep kan worden gevergd. Het klaagschrift is op 12 april 2018 door klager bij de kamer bezorgd. Voor het driesjaartermijn van artikel 22 lid 1 Wtra is deze datum van belang. De kamer volgt de betrokkene niet dat de datum 28 april 2015 bepalend is, omdat het klaagschrift toen is ingekomen. Klagers betogen dat de klacht ontvankelijk is omdat zij pas eind september 2015 hebben vastgesteld dat de gedragingen klachtwaardig waren. Zij hebben daarna een jaar nodig gehad om onderzoek te doen. Vast is komen te staan dat klagers het rapport van betrokkene op 25 oktober hebben ontvangen. Op 4 juni 2014 zijn stukken ontvangen wat als compleet valt te bestempelen. Klager stelt dat vanaf dat moment een eigen onderzoek is gestart. Aangezien het pakket enorm groot was, zijn er 7 maanden voor nodig geweest om alles na te kijken en uit te zoeken. Op advies van de rechtbank is vervolgens een account ingeschakeld op de schadestaat op te maken. In september 2015 werd duidelijk dat betrokkene fouten had gemaakt. Klagers hebben er zelf voor gekozen de klacht pas in te dienen nadat zij hun onderzoek geheel had uitgevoerd. Hiermee hebben zij het risico genomen dat de klacht te laat zou worden ingediend. Dat risico is voor eigen rekening. De klacht wordt niet-ontvankelijk verklaard.

De registeraccount is onderworpen aan tuchtrechtspraak wanneer het gaat om beroepsmatig handelen dan wel nalaten. Het handelen dan wel nalaten moet worden getoetst aan de geldende beroeps- en gedragsregels. De kamer neemt een klacht niet in behandeling wanneer tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Op 29 mei 2012 ia het klaagschrift binnengekomen.

De klacht is gegrond. Ondanks dat de accountant zich vrijwillig heeft uitgeschreven, kan hij alsnog tuchtrechtelijk worden beoordeeld op zijn gedrag toen hij wel nog in het register stond ingeschreven. Een accountant moet meewerken aan een periodieke toetsing op grond van artikel 5 lid 1 van de Verordening op de Kwaliteitsbeoordelingen. Artikelen 12, 16 en 19 wijzen op het indienen van een verbeterplan binnen de gestelde termijn. Nu de accountant dit niet heeft gedaan, is er een schending van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Ook heeft de accountant zich niet gehouden aan de jaarlijkse monitoringsvragenlijst. Ook dit levert een schending op van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Als maatregel heeft de kamer een doorhaling opgelegd. De accountant kan zich pas na 3 jaar opnieuw laten inschrijven. Deze maatregel is op zijn plaatst nu gedurende langere tijd stelselmatig niet is meegewerkt aan de kwaliteitsbeoordeling en zich heeft onttrokken aan toezicht. Het gaat hier om serieuze tekortkomingen en de accountant was al herhaaldelijk berispt. Dat de accountant zich vrijwillig heeft uitgeschreven is geen omstandigheid waarmee rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van de maatregel. Door het jarenlang ontduiken van kwaliteitsregels heeft de accountant jarenlang financieel voordeel gehad. Hiervoor wordt een boete van 8.000 euro opgelegd.

De kamer acht slechts het tweede klachtonderdeel gegrond. Met betrekking tot het vakantiepark heeft de accountant wel degelijk de taxatie en het memo beoordeeld. In dit geval heeft de curator niet aannemelijk gemaakt dat de accountant de rubricering dan wel waardering niet had mogen accepteren dan wel dat de waardering onzorgvuldig en niet adequaat zou zijn getoetst. Met betrekking tot andere projecten is de klacht wel gegrond. Soms is het mogelijk om posten anders te omschrijven. Deze mogelijkheid bestaat niet als het Burgerlijk Wetboek en de Raad voor de Jaarverslaggeving de posten reeds duidelijk hebben gedefinieerd. De accountant had dus moeten opmerken dat een voorraadpost niet als onderhanden project had mogen opnemen. De accountant is hierdoor onvoldoende kritisch geweest of de posten wel juist waren en heeft ook niets gedaan met de verwarring omtrent de posten. Onder nadere toelichting hadden de projecten niet op deze wijze in het jaarrekening mogen worden opgenomen. Op de zitting heeft de accountant bevestigd dat de slagingskans van projecten wel is meegenomen in de waardering. Hij heeft niets gedaan om het controlerisico terug te brengen naar een aanvaardbaar lager niveau. Daarom mocht niet akkoord worden gegaan met de rubricering van de drie projecten. De maatregel die de kamer heeft opgelegd is die van berisping.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een ‘advocaat bij zijn dienstverlening met betrekking tot een voorgenomen financiële transactie geen rekening te houden met eventuele belangen van derden. Dit is alleen anders indien hij uit de hem door de cliënt verschafte gegevens of de overige omstandigheden van het geval redelijkerwijs behoort af te leiden dat zodanige, gerechtvaardigde belangen door de van hem gevraagde dienstverlening op onaanvaardbare wijze kunnen worden geschaad.’ Afhankelijk van de omstandigheden van het geval dient een advocaat te concluderen of een dergelijke situatie zich voordoet. De inhoud en reikwijdte van de opdracht aan de advocaat spelen een rol. De wetenschap dat de vennootschap in financieel zwaar weer verkeert is niet voldoende. Dit is niet anders indien de betrokken advocaat gespecialiseerd is in insolventierecht.

Vaste jurisprudentie geeft een aantal handvatten. Wanneer een accountant in zakelijke betrekkingen een civielrechtelijk standpunt inneemt in het kader van de in acht te nemen fundamentele beginselen, niet leiden tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt. Bijzondere omstandigheden daar gelaten. Een bijzondere omstandigheid kan zijn wanneer een standpunt bewust onjuist of misleidend blijkt te zijn. Ook wanneer geen sprake is van bewust onjuist of misleidende standpunten, kan hem soms een verwijt worden gemaakt. Deze maatstaf heeft ook werking ten aanzien van het innemen van standpunten door de accountant in de aanhangig gemaakte klachtprocedure. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld of de stellingen van klaagster over de inhoud van de verklaring van betrokkene juist zijn. Aangezien betrokkene de juistheid niet heeft betwist, wordt ervan uitgegaan dat de stellingen van klaagster juist zijn.

Er wordt gekeken naar artikel 22 lid 1 Wet tuchtrechtspraak accountants (Hierna: Wtra) hoe deze eruit zag ten tijde van het indienen van de klacht. Een klacht wordt niet in behandeling genomen als tussen het moment van het verweten handelen of laten en het indienen van de klacht een periode zit van 6 jaar of meer. Ook wordt een klacht niet in behandeling genomen als tussen het moment van constateren of redelijkerwijs moeten constateren en het indienen van de klacht een periode van 3 jaar of meer is verstreken. Daarbij maakt de kamer de opmerking dat het hier niet gaat om “wanneer een klager een handelen of nalaten van een accountant heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren, maar wanneer bij een klager op grond van door hem geconstateerde feiten in verband met dat handelen of nalaten een vermoeden is ontstaan of redelijkerwijs kon ontstaan dat de accountant van zijn handelen of nalaten een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt”. Bij een vermoeden is het niet vereist dat klager volledig op de hoogte is van alle regels voor accountants, waarmee mogelijk een handelen of nalaten in strijd is. Het klaagschrift is op 7 mei 2018 bezorgd per post. Voor het driejaarstermijn (artikel 22 van de Wtra) is deze datum bepalend.

De rechter besluit dan ook dat Interpolis vrij moet worden bepleit. Tijdens het sluiten van de overeenkomst stond immers al in de voorwaarden dat alleen kleinzakelijk gebruik van een bijgebouw onder de dekking van de verzekering viel. Tevens oordeelt de rechter dat een garagebedrijf niet onder kleinzakelijk gebruik valt, nu de risico’s niet vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden die als voorbeeld in de polis zijn benoemd. De adviseur van de Rabobank kwam regelmatig langs bij de eigenaar en wist dan ook dat de loods in het begin als transportbedrijf werd gebruikt. De rechtbank vindt dan ook dat de Rabobank zich had moeten realiseren dat het aanwezig hebben van vrachtwagens in grote hoeveelheid dan ook niet strookte met de woonhuisverzekering. Rabobank had moeten waarschuwen dat de loods in deze hoedanigheid niet onder de dekking viel. De eigenaar had op dat moment een andere verzekering kunnen zoeken. Niet alleen de Rabobank is aansprakelijk voor de schade. De eigenaar had in 2017 kennis kunnen nemen van de gewijzigde voorwaarden. Hij had immers een bericht ontvangen van de Rabobank in zijn berichtenbox. Aangezien hij deze gebruikte voor internetbankieren kan het hem niet zijn ontgaan dat ook berichten over de verzekering via de berichtenbox werden toegezonden. Dat hij het bericht van de Rabobank daadwerkelijk pas een jaar later opende, is een eigen risico. De rechter komt dan ook tot een toerekening van 50% eigen schuld. De totale schade van de brand inclusief opruimingskosten bedragen 426.000 euro. De helft hiervan moet door Rabobank worden vergoed, de andere helft moet de eigenaar zelf dragen.

De commissie heeft daarbij vastgesteld dat mevrouw informatie heeft ontvangen over de financiële consequenties na verloop van 15 jaar premiebetaling, maar niet dat een hogere vrijstelling gold bij 20 jaar. Dit lag wel voor de hand nu mevrouw inmiddels al bijna 20 jaar aan premie had betaald. Daarnaast staat vast dat de vrouw de verzekering langer door had laten lopen wanneer ze op de hoogte was geweest van de hogere vrijstelling. Het was voor mevrouw geen probleem geweest om het appartement nog een aantal maanden aan te houden en de afkoop pas na 20 jaar plaats te laten vinden om zo de heffing aan loonbelasting te voorkomen. De commissie oordeelt dat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam financieel dienstverlener mag worden verwacht dat zij een dossier bijhouden. Daarom wordt er vanuit gegaan dat de bank heeft verzuimd te melden dat 20 jaar gunstiger zou zijn. De exacte schade is niet vast komen te staan. Daarom is een schatting gemaakt van 3.500 euro. De Bank moet een vergoeding ter hoogte van 3.500 euro betalen. Wanneer de verzekering langer had doorgelopen had dit vele gunstigere effecten gehad.

De accountantskamer acht de klacht deels gegrond. De kamer onderzoekt niet opnieuw en niet integraal. De tuchtrechter kijkt alleen of de accountant bij de opstelling van het rapport in strijd heeft gehandeld met de gedrags- en beroepsregels. De gedrags- en beroepsregels schrijven onder andere voor dat de beschikbare gegevens geen onjuiste informatie mag bevatten, de bevindingen een deugdelijke grondslag moet hebben en duidelijke voorbehouden moeten zijn gemaakt wanneer conclusies niet zonder meer uit de beschikbare gegevens blijken. De tuchtrechter houdt hierbij rekening met de regels die gelden voor het uitbrengen van een deskundigenbericht aan de rechter, de instructies die de rechter heeft gegeven en het oordeel van de rechter met betrekking tot de totstandkoming en inhoud van het rapport. Dat de accountant zich niet zou hebben gehouden aan de standaard is onjuist. In het geval een deskundigenbericht wordt uitgebracht in een gerechtelijke procedure, zijn de standaarden van de NV COS niet van toepassing. Ook vindt de kamer niet dat het onderzoek extreem lang heeft geduurd. Tevens heeft de ex-vrouw niet gemotiveerd waarom de onderzoekskosten niet realistisch zouden zijn.

De Accountantskamer benadrukt het feit dat de accountant ten aanzien van de uitoefening van het beroep is onderworpen aan tuchtrechtspraak. Met betrekking tot het ontvankelijkheid heeft betrokkene aangevoerd dat sprake moet zijn van niet-ontvankelijkheid nu X1 geen belang zou hebben bij haar klacht. De kamer haalt hier aan dat een ieder bij een vermoeden van handelen en of nalaten een klacht kan indienen (artikel 22 Wtra en artikel 42 Wab). Zowel die bepaling als de wetsgeschiedenis maken geen beperking op de hoedanigheid van de klager. Een belang is niet vereist om een ontvankelijke klacht te hebben. Het verweer van betrokkene slaagt niet. Tevens moet worden gekeken naar de termijn (artikel 22 Wtra, artikel 51 Wtra en artikel 22 Wtra oud). De termijn met betrekking tot de schriftelijke opdrachtbevestiging is niet-ontvankelijk, evenals de klacht met betrekking tot de wijze van waardering. De overige klachtonderdelen zijn wel ontvankelijk. De kamer benadrukt dat op grond van artikel 22 Wtra oud alleen kan worden geklaagd als het gaat om het handelen van de individuele accountant. Over het handelen van B als zodanig kan niet worden geklaagd. Echter, er is niet expliciet vastgelegd welke accountant verantwoordelijk was voor C. Wegens omstandigheden mag worden aangenomen dat betrokkene verantwoordelijk is voor het handelen van C. Het is niet aannemelijk dat betrokkene tevens aansprakelijk is voor werkzaamheden die buiten het gebruikelijke takenpakket van betrokkene heeft verricht. Klagers hebben dan ook onvoldoende aangetoond dat de advisering n vertegenwoordiging deel uitmaken van taken van C waarvoor betrokkene verantwoordelijk is. De klacht is ongegrond. Pas op de zitting is verweten dat de tot stand gekomen waardering onjuist zou zijn en een overzicht van verschillende gemaakte aan de overname ten grondslag liggende waarderingen. Deze stelling is als onderdeel van de klacht te laat naar voren gebracht. Betrokkene heeft verwijten onvoldoende gemotiveerd weersproken. Klager heeft verwijten onvoldoende aannemelijk gemaakt, waardoor het onderdeel van de klacht ongegrond is.

De kamer heeft geoordeeld dat de accountant bij de uitoefening van zijn beroep te maken heeft met tuchtrechtspraak indien het gaat over enig strijdig handelen of nalaten. Het handelen en/of nalaten moet worden getoetst aan de regels die op dat moment geldig waren. Met betrekking tot klachtonderdeel a moet worden gekeken naar Standaard 4410. Hierin staat onder andere dat een samenstellingsopdracht geen assurance-opdracht is en dat daarom van de accountant niet wordt vereist om de nauwkeurigheid of de volledigheid van de door het management verschafte informatie voor het samenstellen te verifiëren, of anderszins onderbouwende informatie te verzamelen om een controleoordeel of een beoordelingsconclusie over het opstellen van de historische financiële informatie tot uitdrukking te brengen. Indien de situatie zich voordoet dat de accountant constateert dat de verstrekte informatie niet compleet of niet nauwkeurig genoeg is, moet dit aan het management worden gemeld en dient om aanvullende en gecorrigeerde informatie te worden verzocht. In dit geval is daar geen sprake van en is dit onderdeel ongegrond. Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel voert betrokkene aan dat hij heeft opgetreden als eigen accountant van B en vanuit deze rol conceptjaarrekening 2016 heeft opgesteld. Daarom hoefde hij klaagster niet te betrekking bij de totstandkoming. Het concept heeft betrokkene wel aan klaagster doen toekomen, zodat zij hiervan kennis kon nemen en daarop kon reageren. Betrokkene heeft daarnaast alle stukken die hij had toegezonden en de stukken die hij niet had, een verzoek uitgezet deze te doen toekomen aan klaagster. Klaagster heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat sprake zou zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door betrokkene, waardoor het onderdeel faalt.

Jamiro van de Wiel

Wij helpen u graag

  • Tegen (financiële) dienstverleners
  • 20+ jaar ervaring
  • Eerlijk en transparant